Pseudovates arizonae wordt in het Engels ook wel (Arizona) Unicorn Mantis genoemd. Deze naam heeft ze te danken aan een klein hoorntje op het midden van zijn kop! Dit heeft wel wat weg van een hoorn van een eenhoorn. Als je echter beter kijkt, zie je dat het eigenlijk twee hele kleine “hoorntjes” naast elkaar zijn.
Pseudovates arizonae komt van nature voor in Noord Amerika, vooral in Arizona. Het is de zeldzaamste Amerikaanse bidsprinkhaan in gevangenschap in Nederland.

Uiterlijk
Dit soort bidsprinkhaan is donkerbruin met lichtbruine streepjes. De poten zijn ook gestreept in het licht- en donkerbruin. Als ze volwassen zijn hebben de dieren groene vleugels met twee of drie bruine erop vlekken. Op hun kop hebben ze een klein hoorntje (eigenlijk twee hoorntjes dicht naast elkaar). Hun vangarmen zijn vrij dun en een beetje gebogen. Het stuk tussen de vangarmen en de rest van het lijf is lang, glad en dun, als een takje. Ze bootsen dan ook een twijgje na, met als ze volwassen zijn de vleugels als blad. Zo kan zij onverwachts prooien grijpen en toch ongezien blijven voor roofdieren zoals insectetende vogels.
P. arizonae wordt ongeveer 6,5 – 7 cm lang, met weinig verschil in grootte tussen de geslachten. De mannetjes zijn smaller met iets langere vleugels dan het achterlijf. De vrouwtjes zijn breder met een bredere prothorax en met vleugels die tot op het achterlijf reiken. De mannetjes hebben veel langere antennen dan de vrouwtjes.

Gedrag
Pseudovates arizonae is een rustig soort bidsprinkhaan. Het is een typische sit-and-wait predator. Vertrouwend op haar camouflage wacht zij geduldig tot er een prooi langskomt, ze azen vooral op vliegende prooien. Zodra ze die in de gaten heeft slaat zij bliksemsnel toe, soms pakt ze zelfs vliegen uit de lucht.
P. arizonae zal zelden zelf actief een prooi najagen, maar eerder wachten op een geschikt moment om toe te slaan.

Omgevingseisen
De ideale temperatuur is waarschijnlijk ongeveer 28 °C, maar kan variëren tussen de 24 °C en 33 °C. ’s Nachts mag het iets koeler zijn dan overdag, maar minimaal 18 °C.
Dit soort stelt niet zulke hoge eisen aan de luchtvochtigheid. Een keer in de 4 dagen sproeien is voldoende om hen te laten drinken en hun verblijf vochtig genoeg te houden. Een richtluchtvochtigheid is 40%. Net als bij andere soorten: te vochtig is op de lange duur dodelijk.
Zoals bij alle soorten bidsprinkhanen, heeft dit soort een verblijf nodig die minstens 3x de lengte van het dier hoog is, en minstens 2x de lengte van het dier breed. Voor een volwassen dier betekend dit dus minstens 20 cm in de hoogte en 14 cm in de breedte. Een mooie maat voor een terrarium zou 20 x 20 x 30 zijn, zodat er ook plaats is voor nepplanten en veel zitstokjes.

Groepshuisvesting
Dit soort is niet erg kannibalistisch, maar het komt zeker voor dat soortgenoten opgegeten worden. Je kan proberen ze samen te houden in een groot hok met veel voer, maar het is beter om ze toch apart te zetten. Hoe ouder ze worden hoe meer kans er bestaat dat de een de ander verslindt.

Voortplanting
De vrouwtjes van dit soort zijn iets groter en breder dan de mannetjes. Als ze wat ouder zijn (L6) kan aan de voelsprieten gezien worden of je te maken hebt met een mannetje of een vrouwtje. De voelsprieten van de man zijn langer en breder dan die van de vrouw. Vanaf ongeveer L4 kan met een goed oog gezien worden hoeveel segmenten de dieren aan het achterlijf hebben. Vrouwtjes hebben er 6, terwijl mannetjes er 8 hebben. Deze geslachtsbepalingsmethode is al in een vroeg nimfenstadium te gebruiken, maar kan soms lastig zijn voor het ongeoefende oog.
Ongeveer 2 tot 4 weken na de laatste vervelling kan een paringspoging worden ondernomen. Zorg ervoor dat het vrouwtje goed gegeten heeft als je het mannetje erbij zet. Meestal zijn ze niet erg agressief onderling, maar een hongerig vrouwtje aarzeld niet de man op te eten. De paring kan een paar uur duren.
Dit soort is erg lastig te kweken. Zover bekend is het maar twee mensen gelukt dit soort zelf te kweken, waarvan een kweker in Amerika en een in Nederland. De meeste dieren van dit soort in Amerika zijn in het wild gevangen. De problemen met kweken liggen vooral aan het lage bevruchtingspercentage en andere mislukte paringen. De verwarming tijdens het paren is belangrijk, de dieren moeten nogal warm weggezet worden: warmer dan 30 °C is geen gek idee.